Van Tibet kwam het boeddhisme velen eeuwen geleden naar Mongolië. Maar in de 20e eeuw werd het religieuze leven weggevaagd door socialistisch geweld. Guido Verboom hoort hoe een opmerkelijk verzoek van de Amerikaanse vice-president de eerste stap vormde naar de herwonnen religieuze vrijheid.
Sansarbat is een jonge monnik en werkzaam op de afdeling buitenlandse zaken van het Gandan klooster in Ulaanbaatar. We hebben elkaar voor het eerst ontmoet tijdens een religieus evenement in Londen. Sansarbat verbleef daar een jaar om zijn Engels te verbeteren. Maar nu is hij weer terug. De laatste tijd bezoek ik hem regelmatig op zijn kantoor voor besprekingen over een conferentie waar we allebei bij betrokken zijn. Het thema van de conferentie is boeddhisme, milieu en ontwikkeling. Het idee is om eeuwenoude ecologische wijsheden uit het boeddhisme te combineren met nieuwe inzichten van milieubescherming. Vanouds bestaat er vanuit het boeddhisme in Mongolië veel respect voor de natuur. Het ging zelfs zover dat de mensen hier nog geen druppeltje melk in een rivier durfden te morsen. Maar de laatste decennia is daar verandering in gekomen.
Uit de marge
Het boeddhisme was lange tijd gemarginaliseerd, en de sovjet geïnspireerde industrialisatie blonk niet uit in milieuvriendelijkheid. Het recent ingevoerde kapitalisme en het daarmee gepaard gaande consumentisme doen er nog een schepje bovenop. Zo gaan stadsbewoners vandaag de dag zonder schaamte naar de nabijgelegen Tuul rivier om daar hun auto te wassen. De olie en ander afval lozen ze daarbij in de rivier, met alle gevolgen van dien. Een groeiende groep mensen maakt zich ernstig zorgen over dit soort gedrag. Zo ook de boeddhistische gemeenschap. Zij wil graag de oude lessen aanwenden om mensen meer milieubewust te maken. Tijdens de conferentie, die mede met steun van de Nederlandse overheid mogelijk is gemaakt, komen monniken uit het hele land bij elkaar om te bespreken hoe ze de milieuproblemen mee kunnen helpen oplossen. Sansarbat vormt een belangrijke spil tussen al de verschillende personen die erbij betrokken zijn.
Maar ook buiten het werk treffen we elkaar geregeld. In de winter, wanneer de avonden erg koud zijn, komt Sansarbat regelmatig een kopje sterke Nescafé drinken. Een van de gespreksonderwerpen die regelmatig terugkomt, is de periode rond 1937 toen onder Stalinistische invloed vrijwel alle kloosters van Mongolië werden vernietigd en vele monniken vermoord.
Op zekere dag vertelt Sansarbat mij over een bijzonder verzoek dat de Mongoolse regering aan het eind van de Tweede Wereldoorlog kreeg. Het verzoek kwam van de Amerikaanse vicepresident Henry Wallace. In 1944 wilde hij Mongolië bezoeken en hij gaf een lijst van plekken die hij wilde zien. Eén daarvan was een boeddhistisch klooster. De Mongoolse leiders zullen zich toen flink achter de oren hebben gekrabd.
Hoe laat je zien wat er niet is?
Die kloosters hadden ze dus net allemaal verwoest. Wat te doen? Vanuit Moskou werd de Mongoolse regering onder druk gezet om tegemoet te komen aan het verzoek van Wallace. Stalin wilde immers graag het negatieve imago van het communisme wat oppoetsen. En dus besloot de Mongoolse regering uiteindelijk op zoek te gaan naar een klooster dat in ere hersteld kon worden. Hun oog viel op het Gandan klooster. Het was een van de weinige kloostercomplexen waarvan de meeste gebouwen niet verwoest waren. Het klooster was inmiddels door het leger in gebruik genomen als opslagplaats.
Uit de belangrijke Migjid Janraisig tempel was het grote boeddhabeeld verwijderd en de lege ruimte werd gebruikt als wapenopslag. Sommige tempels werden gebruikt als paardenstal. Toen het bericht van Wallace kwam, moest er halsoverkop gehandeld worden. De paarden werden elders ondergebracht, de gebouwen opgekalefaterd en zeven monniken die hadden weten te overleven, werden opgetrommeld om plaats te nemen in de tempel. Toen Henry Wallace in 1944 arriveerde, stond het Gandan klooster er weer alleszins toonbaar bij.
Het gele geloof
Wanneer Sansarbat dit alles heeft verteld neemt hij nog een slokje uit zijn mok, zet zijn hand op zijn knie en strijkt zijn felgele monniksgewaad glad. We weten allebei hoe het verder ging. Na het bezoek van Wallace bleef het klooster decennialang functioneren als een tentoonstellingsobject voor buitenlandse bezoekers. In de jaren zestig vinden dan de eerste stappen plaats naar religieuze vrijheid, maar het is pas begin jaren negentig met een nieuwe grondwet dat er officiële vrijheid komt. Dan durft de meerderheid van de Mongoliërs zich weer boeddhist te noemen, alhoewel lang niet iedereen actief zijn geloof belijdt.
Toen ik een echtpaar in Ulaanbaatar eens vroeg naar hun religie hoorde ik de vrouw aan haar man vragen van welk geloof ze ook al weer waren. De man antwoordde: “We zijn geel”, refererend naar de populaire benaming van de belangrijkste stroming, die vaak wordt aangeduid als het ‘gele geloof’. Het is typerend voor het huidige boeddhisme in Mongolië. Mensen zijn blij dat ze hun geloof weer kunnen belijden, maar weten vaak niet precies hoe het allemaal ook al weer zat. Maar na jaren van religieuze onderdrukking, hebben mensen wel het gevoel dat ze een deel van de Mongoolse identiteit hebben hervonden.
Goden en demonen
Momenteel zijn er over het gehele land meer dan honderd kloosters actief. Mensen komen naar de kloosters om de gebedsmolens te draaien of een ronde langs een stoepa te gaan, om zo hun deugden te vermeerderen. In de tempels zitten oude monniken de gebeden te prevelen die ze zich nog van zeventig jaar geleden kunnen herinneren. Naast hen zitten jonge monniken die nog maar net zijn begonnen de teksten uit het hoofd te leren.
In de ochtend weerklinken hun vele gebeden in een georganiseerde kakofonie van hoge en lage stemmen met op gezette tijden drumslagen, het klinken van een bel, een handklap of het geschal van felle blaasinstrumenten. De gelovigen zitten langs de kant met hun handen eerbiedig tegen elkaar gedrukt of draaien de kralen van hun rozenkrans. Voor ze de tempel verlaten maken ze met de klok mee een ronde langs de boeddhabeelden en raken zwijgend met hun hoofd de pilaren en randen van het altaar. Bij belangrijke beelden leggen ze een klein bankbiljet als offerande.
Een belangrijk ritueel dat weer in ere is hersteld, is de Tsam dans. Met vervaarlijk uitziende maskers dansen de monniken een urenlange dans waarbij al het kwade in een driehoekig object wordt samengebracht. Aan het eind van de ceremonie wordt het object met al het opgespaarde kwade op spectaculaire wijze in de brand gestoken.
Je ogen uit kijken
Bij het evenement in Londen waar ik Sansarbat voor het eerst ontmoette, werd ook een Tsam dans uitgevoerd. Maar hier waren de dansers geen monniken, maar professionele dansers. En de uitvoering duurde geen uren, maar zeven minuten. De koningin van Engeland maakte ook deel uit van het publiek en zij keek aanvankelijk een beetje verschrikt bij het zien van zulke afschrikwekkende maskers. Het heeft meer mensen verbaasd. Wie denkt dat het boeddhisme in Mongolië alleen maar vreedzaam is en geen goden of demonen kent, zal in Mongolië de ogen uitkijken. Het boeddhisme kent er een heel pantheon aan goden. Sommige zijn overgenomen uit het hindoeïsme, andere zijn uit Tibet komen overwaaien en weer andere komen voort uit inheemse Mongoolse tradities. Ook Sansarbat vereert de toornige godheden die volgens hem helpen de aardse verleidingen te weerstaan. Maar soms worden de goden ook simpelweg vereerd om te zorgen voor geluk of rijkdom.
Regelmatig wordt Sansarbat gevraagd speciale rituelen uit te voeren bij pas overleden mensen. Een goede uitgeleide uit dit leven bespoedigt immers de weg naar het hiernamaals en een mogelijke wedergeboorte. Maar laatst vroeg een vriend hem om de nieuwe internetverbinding van zijn cybercafé in te zegenen. Op mijn vraag of hij het zou gaan doen, keek hij me even verbaasd aan. “Yes, of course”. Het boeddhisme in Mongolië past zich al eeuwenlang aan de veranderingen aan en gaat nog steeds moeiteloos met zijn tijd mee.
Deze tekst verscheen eerder in “Te gast in…Mongolië”